Verklaring van Russische geestelijken tegen de oorlog in Oekraïne

Ondergaande verklaring verscheen begin dit jaar op het Russische social-media-kanaal Telegraph. In de verklaring keert aantal orthodoxe geestelijken en leken zich tegen de oorlog in Oekraïne, en met name tegen de houding die door de leiding van de Russische Orthodoxe Kerk (ROK) in dit verband werd ingenomen. Het duurde evenwel een tijd voor de oproep werd opgepakt. Vandaar dat de verklaring nu pas op het Platform Oosters Christendom verschijnt. Alfons Brüning schreef er een toelichting bij.

Trouw blijven aan Christus en het evangelie


Oproep van geestelijken en leken van de Russisch-Orthodoxe Kerk (ROK) die in Rusland blijven en de oorlog niet hebben aanvaard
10 januari 2025

Deze geloofsbelijdenis is opgesteld door kerkelijken, geestelijken en leken, die grotendeels in Rusland wonen en ervoor hebben gekozen geen auteursnamen te vermelden. Iedereen die de hier verwoorde standpunten deelt en bereid is die met anderen te delen, – mondeling of schriftelijk, openbaar of in privéberichten -, mag zichzelf beschouwen als deelnemer aan deze belijdenis.

De verschijnselen die in deze stellingen worden genoemd, tekenen zich steeds sterker af binnen onze Kerk. Het stilzwijgen van kerkelijken kan worden opgevat als instemming of acceptatie, en daarom hebben wij niet het recht om te zwijgen.

Wij, geestelijken en leken, kinderen van de ROK — inclusief degenen onder ons die momenteel verspreid leven over verschillende landen en tot andere jurisdicties behoren — geloven en belijden dat wij, ongeacht aardse omstandigheden en de eisen van wereldlijke machten, geroepen zijn om te getuigen van de leer van Jezus Christus en dat wij moeten afwijzen wat onverenigbaar is met het evangelie. Geen enkel werelds doel of waarde mag door christenen boven of in plaats van de waarheid worden gesteld die is geopenbaard in de leer, het leven en de persoon van Jezus Christus.

1. Over God, over het gebod: ‘Gij zult de naam van de Heer, uw God, niet ijdel gebruiken’

Wij, christenen, geloven in God, de Schepper van hemel en aarde, van alles wat zichtbaar en onzichtbaar is. In God, ‘Onuitsprekelijk, Onkenbaar, Onzichtbaar, Onoverzienbaar, Eeuwig, Onveranderlijk’, ‘voor wie hemel en aarde, de zee en alles wat daarin is, sidderen’ (Liturgie van de heilige Johannes Chrysostomus, Ritus van de Catechumenen vóór het sacrament van de Heilige Doop).

Het is schokkend hoe gemakkelijk niet alleen politici en journalisten, maar ook kerkelijke dienaren de naam van God gebruiken in hun retoriek, en hoe zij zonder vrees beweren en voorschrijven aan de Schepper van het universum aan welke kant Hij zou moeten staan in wereldlijke conflicten en welke wereldlijke heersers Hij zou moeten steunen.

Dergelijk gebruik van Gods naam voor politieke doeleinden is niets anders dan een overtreding van het gebod: ‘Misbruik de naam van JHWH, uw God, niet.’ (Exodus 20:7)

2. Over het koninkrijk van God, over het ontoelaatbare van het vermengen van het ‘goddelijke’ en het ‘keizerlijke’, en van het maken van de kerk tot een instrument van wereldlijke macht

Het optreden van Christus begint met de verkondiging van het Koninkrijk van God (Mattheüs 4:17). De boodschap over dat Koninkrijk vormt het hart van Zijn prediking: ‘Zoek liever eerst het koninkrijk van God en zijn gerechtigheid’ (Mattheüs 6:33). Christus leert dat dit Koninkrijk verschilt van alle aardse staten: ‘Mijn koninkrijk hoort niet bij deze wereld.’ (Johannes 18:36) Wij, christenen, zijn burgers van dat Koninkrijk: ‘Maar wij hebben ons burgerrecht in de hemel.’ (Filippenzen 3:20) Wij bidden tot God: ‘Laat uw koninkrijk komen en uw wil gedaan worden op aarde zoals in de hemel.’ (Mattheüs 6:10) Voor de verkondiging van dit Koninkrijk werd Christus door de aardse machthebbers ter dood veroordeeld, met de woorden: ‘Want iedereen die zichzelf tot koning uitroept pleegt verzet tegen de keizer… Wij hebben geen andere koning dan de keizer!’ (Johannes 19:12-15)

Wij erkennen dat de staat en de instellingen die de rechtsorde handhaven noodzakelijk en onvermijdelijk zijn in deze wereld. Zij scheppen voorwaarden voor een normaal maatschappelijk leven door menselijke agressie en misdaad in toom te houden. Daarom zegt de apostel Paulus ook, wanneer hem hierover wordt gevraagd, dat God het gezag heeft ingesteld als instituut om de orde te handhaven en de kwaaddoeners tegen te houden: ‘Iedereen moet het gezag van de overheid erkennen, want er is geen gezag dat niet van God komt; ook het huidige gezag is door God ingesteld… want ze (de overheid/red.) staat in dienst van God en is er voor uw welzijn… want ze staat in dienst van God, en door hem die het slechte doet zijn verdiende straf te geven, toont ze Gods toorn.’ (Romeinen 13:1–4).

De waarde van dit aardse gezag is praktisch en tijdelijk; het is niet ingesteld om het paradijs op aarde te bouwen, maar om — door het kwaad in te perken — te verhinderen dat de aarde in een hel verandert.

Zonder het praktische belang van wereldlijke macht en de maatschappelijke plichten van de christen te ontkennen, maakt Christus duidelijk onderscheid tussen aardse macht en het Koninkrijk van God, tussen de relatie van de christen met de wereldlijke autoriteiten en die met God: ‘Geef dan wat van de keizer is aan de keizer, en geef aan God wat God toebehoort.’(Mattheüs 22:21) en: ‘Aanbid de Heer, uw God, vereer alleen hem.’ (Mattheüs 4:10).

Daarom is elke vermenging van het ‘goddelijke’ en het ‘keizerlijke’, van de bevoegdheden en taken van wereldlijke machten met de heerschappij en het koningschap van God, onverenigbaar met de leer van Christus. Wat vooral onverenigbaar is met trouw aan Christus, is een situatie waarin de Kerk wordt omgevormd tot een ideologische afdeling van het staatsapparaat, die als ‘morele klem’ de politieke doeleinden van een bepaald regime dient.

3. Over de menselijke waardigheid. Over de vermeende ‘ketterij van mensverheerlijking’ en het ontoelaatbare van het gebruiken van de mens als verbruiksartikel

In de Schrift lezen wij dat de mens is geschapen naar het beeld van God (Genesis 1:26).
Over geen enkele natie, geen enkele staat en geen enkele partij wordt dat in de Schrift gezegd.

Wij lezen dat God zich er niet voor schaamt om mensen ‘kinderen’ en ‘broeders’ te noemen, aan wie Hij gelijk werd om hen te verlossen uit de slavernij van zonde en dood (Hebreeën 2:11–18). In de geloofsbelijdenis belijden wij dat God mens is geworden omwille van ons, mensen, en omwille van ons heil. Maar nergens in de Schrift of de geloofsbelijdenis wordt gezegd dat God mens is geworden omwille van de grootheid of het heil van een natie, staat of partij.

Volgens het woord van Christus mogen niet alleen wereldlijke en maatschappelijke instellingen, maar zelfs de belangrijkste religieuze instellingen en geboden niet als doel op zich worden beschouwd. Ze bestaan ten dienste van de mens: ‘De sabbat is er voor de mens, en niet de mens voor de sabbat.’ (Marcus 2:27)

Daarom staat voor Christus’ volgelingen de mens boven elke natie, staat of partij — en dat is geen ‘wereldwijde ketterij van mensverheerlijking’, maar een logisch gevolg van de christelijke leer dat de mens het beeld van God is. Het reduceren van de mens tot een werktuig, een ‘radertje’ of ‘schroefje’, tot gebruikswaar voor de staat of andere aardse instellingen, is onverenigbaar met de leer van Christus.

4. Over de gelijkheid van volkeren voor God en de ontoelaatbaarheid van nationale superioriteit

In het Nieuwe Testament lezen wij over de nieuwe mens, in tegenstelling tot de oude: ‘Dan is er geen sprake meer van Grieken of Joden, besnedenen of onbesneden, barbaren, Scythen, slaven of vrijen, maar dan is Christus alles in allen.’ (Kolossenzen 3:10–11). In de wereld van het Nieuwe Verbond kunnen er geen volken zijn die God wél of juist níet welgevallig zijn: ‘Nu begrijp ik pas goed dat God geen onderscheid maakt tussen mensen, maar dat hij zich het lot aantrekt van iedereen, uit welk volk dan ook, die ontzag voor hem heeft en rechtvaardig handelt.’ (Handelingen 10:34–35)

Elk kleineren van volken en verheerlijken van anderen, elke vorm van nationaal messianisme of nationale zelfverheffing is onverenigbaar met de leer van Christus en al helemaal wanneer, onder het motto ‘God is met ons!’, aan één volk het recht wordt toegekend om over het lot van andere volken te beslissen. Daarom kunnen wij de vervanging van christelijke waarden en betekenissen door geopolitieke agenda’s en ideologieën niet aanvaarden; ideologieën die het geloof in Christus vervangen door het geloof in de ‘Russische wereld’, in een bijzondere roeping van het Russische volk en de Russische staat.

Zo’n substitutie verlaagt God tot een nationaal godje, vernauwt het orthodoxe geloof tot een Russische volksreligie en tot een aspect van nationaal zelfbewustzijn. Ze vernietigt het leerstuk van de universele aard van de Kerk en leidt tot breuk met andere lokale Orthodoxe Kerken. Maar de Kerk van Christus is groter dan welke lokale kerk dan ook — ook dan de Russisch-Orthodoxe Kerk.

In zo’n vervanging wordt kerkelijke terminologie misbruikt voor politieke doeleinden. In plaats van het leerstuk van de eenheid van de Orthodoxe Kerk wordt het idee van de ‘eenheid van de Russische Kerk’ gepresenteerd. En termen als de ‘drie-eenheid van het Russische volk’, die opduiken in kerkelijk getinte documenten, buigen de theologische taal van de kerkvaders om ten dienste van politieke retoriek en geven politieke concepten een misleidend aura van kerkelijke leer.

Het is een uiting van hoogmoed en geestelijke verblinding wanneer men zijn eigen volk aanduidt als de ‘wereldwijde “Weerhouder” die het kwaad tegenhoudt’ of als het ‘laatste bolwerk dat de komst van de antichrist tegenhoudt.’ In de geschiedenis van elk volk strijden God en de duivel met elkaar, en voor elk volk is de uitkomst van die strijd onbekend tot op de Dag des Oordeels.

5. Over het leven volgens de geboden van Christus en de vervanging daarvan door de ‘strijd voor traditionele waarden’

Christenen zijn geroepen om met hun eigen leven te getuigen van de morele leer van Christus, zoals die is verwoord in het Nieuwe Testament. Maar nergens in het Nieuwe Testament wordt ook maar iets gezegd over een plicht van christenen om welke waarden dan ook — morele, familiale, maatschappelijke, politieke of religieuze — op te leggen aan buitenstaanders, dat wil zeggen aan mensen die niet tot de Kerk behoren.

De apostel Paulus, wanneer hij leefregels voor de eerste christelijke gemeenschappen opstelt, dwingt de christenen geenszins om deze regels op te leggen aan ‘buitenstaanders’. Integendeel, hij roept zelfs op om het contact met hen niet te verbreken: ‘Dan zou u de wereld moeten verlaten… Waarom zouden we over buitenstaanders oordelen? U hoeft toch alleen te oordelen over leden van de gemeente? Over de buitenstaanders zal God oordelen.’ (1 Korintiërs 5:10–13)

Zelfs de belangrijkste morele waarden van het christendom mogen wij niet met geweld opdringen, maar moeten wij verkondigen door ons eigen voorbeeld.

De fanatieke ‘strijd’ om met dwangmiddelen, strafwetgeving, repressieve wetten of aanklachten zogenoemde ‘traditionele waarden’ op te leggen aan ‘buitenstaanders’, is niets anders dan een poging om te verhullen dat diezelfde christelijke waarden binnen het eigen kerkelijk leven aan het verdwijnen zijn — waarden zoals liefde, vrijheid, mededogen en barmhartigheid.

Wij kunnen geen christelijke boodschap erkennen in een boodschap waarin ‘traditionele’ en ‘nationale’ waarden de plaats innemen van de evangelische moraal, de geboden van Christus en Christus Zelf.

6. Over christelijke naastenliefde en haar vervanging door prediking van geweld en ‘heilige oorlog’

Christus zegt tot Zijn leerlingen: ‘Behandel anderen dus steeds zoals ze willen dat ze jullie behandelen. Dat is het hart van de Wet en de Profetieën.’ (Mattheüs 7:12); ‘En ik zeg jullie: heb je vijanden lief en bid voor wie jullie vervolgen, alleen dan zijn jullie werkelijk kinderen van je Vader in de hemel. Hij laat zijn zon immers opgaan over goede en slechte mensen en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Is het een verdienste als je liefhebt wie jou liefheeft?… Wees dus volmaakt, zoals jullie hemelse Vader volmaakt is.’ (Mattheüs 5:44–48)

Vanaf de apostelen tot aan de heiligen van onze tijd, zoals de heilige Silouan van de Athos, hebben volgelingen van Christus steeds weer getuigd van de centrale plaats van de liefde tot de vijand in de christelijke ethiek.

Christus onderwijst zijn volgelingen: ‘En ik zeg jullie je niet te verzetten tegen wie kwaad doet, maar wie op je rechterwant slaat, ook de linkerwang toe te keren. Als iemand een proces tegen je wil voeren en je onderkleed van je wil afnemen, sta hem dan ook je bovenkleed af.’ (Mattheüs 5:39–40)

Wij weten dat geweld soms het enige middel kan zijn om erger geweld te stoppen. Maar zelfs als geweld wordt gekozen als het minste van twee kwaden, blijft het geweld en dus blijft het kwaad. Elke prediking die geweld verheerlijkt — of dat nu politiek of maatschappelijk geweld is, openbaar of huiselijk — is onverenigbaar met de leer van Christus.

Het ernstigste soort geweld is oorlog. Wij weten dat staten soms genoodzaakt zijn oorlog te voeren — dus geweld en doden toe te passen — om nog erger geweld en moorden te voorkomen. Maar ook dan blijft geweld geweld, en moord blijft zonde.

We kunnen dankbaar zijn jegens hen die, door zich te verzetten tegen het kwaad, soms met gevaar voor eigen leven, erger geweld hebben tegengehouden. Maar die dankbaarheid mag nooit ontaarden in verheerlijking, romantisering of heldenverering van het geweld zelf. Voor de christen is deze dankbaarheid altijd vermengd met verdriet; om het feit dat het geweld in de wereld is doorgedrongen en dat het alleen met geweld kon worden tegengehouden.

De zondigheid van moord, ongeacht het motief, wordt bevestigd door zowel de kerkvaders als het kerkelijke canonieke recht. In de canons van de heilige Basilius de Grote staat:
‘Wie een ander een dodelijke slag toebrengt, is een moordenaar, of hij nu als eerste slaat of terugslaat’ (43e regel). Over wie, bij het afweren van een aanval, de aanvaller doden, schrijft hij: geestelijken moeten worden afgezet, leken tijdelijk uitgesloten van de communie, want zo zegt de Schrift: ‘Wie naar het zwaard grijpt, zal door het zwaard omkomen’ (Mattheüs 26:52; 55e regel). Voor soldaten die tijdens oorlog hebben gedood, beveelt hij een schorsing van drie jaar van de eucharistie, ‘als mensen met onreine handen’ (13e regel).

Volgens de kerkelijke traditie mogen priesters niet alleen geen geweld gebruiken, maar zelfs geen wapens aanraken, en wie tijdens oorlog een dodelijke daad heeft gepleegd, mag geen priester worden.

Soms worden de woorden van Christus gebruikt om de deelnemers aan oorlog te verheerlijken: ‘Niemand heeft grotere liefde dan hij die zijn leven geeft voor zijn vrienden.’ Maar dit is een grove verdraaiing van de oorspronkelijke betekenis, uit hun evangelische context gerukt. In het evangelie volgens Johannes zegt Christus:
‘Mijn gebod is dat jullie elkaar liefhebben zoals ik jullie heb liefgehad. Er is geen grotere liefde dan je leven te geven voor je vrienden. Jullie zijn mijn vrienden…’ (Johannes 15:12–14). Deze woorden zijn gericht aan Zijn volgelingen en verwijzen naar Zijn vrijwillige kruisoffer. Hij stierf niet op het slagveld, maar aan het kruis, voor onze zonden. Deze woorden gaan niet over doden, maar over diegene die gedood wordt.

Het is geen toeval dat predikers van de ‘heilige oorlog’ zich meestal niet op het Nieuwe Testament beroepen, maar op het Oude — en dan ook nog op die aspecten die door de leer van Christus achter zich zijn gelaten. Het verklaren van een oorlog tot ‘heilig’, zelfs als het een defensieve oorlog betreft, is onverenigbaar met de leer van Christus. Dit geldt des te meer voor een oorlog van agressie en verovering.

7. Over de kerk van Christus. Over de ‘machtsverticaal’ en het vergeten van het conciliaire begin als vervalsingen van het kerkelijk leven

Christus zegt over Zijn Kerk: ‘Want waar twee of drie mensen in mijn naam samenzijn, ben ik in hun midden.’ (Mattheüs 18:20)

Door het leven van de Kerk tegenover de wereldlijke machtsstructuren te plaatsen, zegt Hij tot Zijn leerlingen hoe Zijn Kerk ingericht moet zijn:Jullie weten dat de heersers hun volken onderdrukken en dat de leiders hun macht misbruiken. Zo zal het bij jullie niet mogen gaan. Wie van jullie de belangrijkste wil zijn, zal de anderen moeten dienen, en wie van jullie de eerste wil zijn, zal jullie dienaar moeten zijn.’ (Mattheüs 20:25–27).

De verschillende ambten in de Kerk houden geen overheersing in van de één over de ander, maar zijn verschillende vormen van dienstbaarheid, toevertrouwd aan de gehele gemeenschap. De apostel Petrus schrijft: ‘Laat ieder van u de gave die hij van God gekregen heeft, gebruiken om de anderen daarmee te helpen’ (1 Petrus 4:10), en voegt eraan toe, tot de herders gericht:
‘Hoed Gods kudde… niet gedwongen maar vrijwillig…. Stel u niet heerszuchtig op tegenover de kudde die aan u is toevertrouwd, maar geef het goede voorbeeld.’ (1 Petrus 5:2–3)

Daarom zijn zaken als het verheerlijken van de gezagsdrager, het vernederen van ondergeschikten, het minimaliseren van de rol van leken door de Kerk gelijk te stellen aan de clerus, of het veranderen van de geestelijke hiërarchie in een bureaucratie met een ‘machtsverticaal’, onverenigbaar met de leer van Christus.

Binnen de orthodoxe traditie is het onaanvaardbaar om het hoofd van de Kerk te maken tot een soort ‘kerkelijke autocraat’, zoals de paus in het middeleeuwse Westen, wiens uitspraken en beslissingen noch besproken noch bekritiseerd mogen worden. Het woord van de kerkleider is niet hetzelfde als het woord van de Kerk zelf.

Een situatie waarin het conciliaire beginsel, het gezamenlijk, collegiaal besturen van de Kerk,  noch in essentie noch formeel wordt nageleefd, is onwaardig voor de Kerk.
Wanneer zelfs de synodes die volgens het kerkelijke statuut verplicht zijn, niet bijeen worden geroepen, en wanneer essentiële beslissingen voor het leven van de Kerk door één persoon eenzijdig worden genomen, wanneer het oneens zijn van priesters met de woorden, daden of het beleid van de leiding gelijkgesteld wordt aan meineed, en leiden tot schorsing of uit het ambt zetten — straffen die volgens het canoniek recht alleen voor de zwaarste overtredingen zijn bedoeld — dan is dat een teken van diepe ontsporing.

8. Over de dienst van verzoening als de ware sociale en politieke missie van de kerk

Christenen zijn geroepen om met hun leven en hun houding tegenover elkaar een voorbeeld te geven aan de wereld, in vergeving, verzoening en broederlijke liefde: ‘Want als jullie anderen hun misstappen vergeven, zal jullie hemelse Vader ook jullie vergeven. Maar als je anderen niet vergeeft, zal jullie Vader jullie je misstappen evenmin vergeven.’
(Mattheüs 6:14–15);

‘Wanneer je dus je offergave naar het altaar brengt en je je daar herinnert dat je broeder of zuster je iets verwijt, laat je gave dan bij het altaar achter; ga je eerst met die ander verzoenen en kom daarna je offer brengen.’ (Mattheüs 5:23–24);

‘Stel, voor zover het in uw macht ligt, alles in het werk om met alle mensen in vrede te leven.’ (Romeinen 12:18);

‘Zoals ik jullie heb liefgehad, zo moeten jullie elkaar liefhebben. Aan jullie liefde voor elkaar zal iedereen zien dat jullie mijn leerlingen zijn.’ (Johannes 13:34–35).

De christelijke Kerk, die in Christus mensen van verschillende nationaliteiten, sociale klassen en politieke partijen verenigt, is geroepen om verzoening te bevorderen tussen vijandige volkeren, sociale groepen en politieke stromingen. Christus Zelf spreekt over deze missie: ‘Gelukkig de vredestichters, want zij zullen kinderen van God genoemd worden.’ (Mattheüs 5:9).

De leer over de vredestichtende missie van de Kerk is ook vastgelegd in de Sociale Conceptie van de Russische Orthodoxe Kerk, aangenomen door het Bisschoppelijk Concilie in 2000: ‘De Orthodoxe Kerk vervult haar missie van verzoening tussen in vijandschap verwikkelde naties en hun vertegenwoordigers. Zo neemt zij tijdens etnische conflicten geen partij, behalve in gevallen van duidelijke agressie of onrecht van één van de partijen.’ (Sociale Conceptie van de ROK, II.4);

‘In het aangezicht van politieke meningsverschillen, tegenstellingen en strijd, predikt de Kerk vrede en samenwerking tussen mensen met verschillende politieke opvattingen. Zij accepteert ook de aanwezigheid van uiteenlopende politieke overtuigingen onder bisschoppen, geestelijken en leken, zolang deze niet leiden tot daden die in strijd zijn met het orthodoxe geloof en de morele normen van de kerkelijke Traditie.’(Sociale Conceptie van de ROK, V.2)

Juist vanwege deze verzoenende en bemiddelende roeping tussen politieke krachten, geldt het principe: ‘De Kerk is buiten de politiek.’ De Kerk kan haar bemiddelende taak niet vervullen als zij openlijk een bepaalde politieke richting ondersteunt.

‘De deelname van het kerkelijk gezag en geestelijken — en dus ook van de Kerk als geheel — aan politieke organisaties en verkiezingscampagnes, zoals publieke steun aan politieke partijen of kandidaten, agitatie enzovoort, is onaanvaardbaar.’
(Sociale Conceptie van de ROK, V.2).

Wanneer kerkelijke vertegenwoordigers haat zaaien tegen andere volkeren en landen, in plaats van vrede te verkondigen; wanneer zij politieke eenheidsdenkbeelden prediken in plaats van bemiddelen tussen meningen; wanneer zij ideologisch geweld tegen andersdenkenden rechtvaardigen in plaats van verzoening te verkondigen, dan is dat een verdraaiing — niet alleen van het principe ‘de Kerk buiten de politiek’, maar, belangrijker nog, van de roeping zelf die Christus aan Zijn volgelingen heeft gegeven.

Het veranderen van kerkelijk gebed in een test van loyaliteit aan wereldlijke autoriteiten, en het verbieden van dienst of zelfs het ontzetten uit het ambt omwille van gebeden voor vrede en verzoening, is niets anders dan vervolging van christenen om hun trouw aan Christus’ woord.

Wij herinneren ons dat Christus Zijn leerlingen zei: ‘Jullie zijn het zout van de aarde. Maar als het zout zijn smaak verliest, hoe kan het dan weer zout gemaakt worden? Het dient nergens meer voor, het wordt weggegooid en vertrapt.’ (Mattheüs 5:13)

Wij zien hoe huichelachtig verschil tussen woord en daad onze Kerk te schande maakt. Laten wij de woorden van de apostel Paulus in gedachten houden: ‘U die anderen onderwijst, onderwijst u uzelf eigenlijk wel? U zegt dat men niet stelen mag, maar steelt u niet zelf? U zegt dat men geen overspel mag plegen, maar pleegt u zelf geen overspel? U verafschuwt de afgodsbeelden, maar pleegt u zelf geen heiligschennis? … Want er staat geschreven: “Door uw toedoen wordt de naam van God onder de volgkeren gelasterd.”’
(Romeinen 2:21–24).

‘Maar het woord van onze God houdt altijd stand’ (Jesaja 40:8), en wij belijden onze trouw aan dit Woord.

Zie ook de toelichting bij de verklaring: ‘Trouw blijven aan Christus en het Evangelie’ – Platform Oosters Christendom

Vertaling uit het Russisch: Alfons Brüning

Vertaling van citaten uit de Bijbel zijn afkomstig van de NBV Studiebijbel. De Nieuwe Bijbelvertaling met uitleg, achtergronden en illustraties. Haarlem: Nederlands Bijbelgenootschap, 2008 (4e druk jan. 2019).

Openingsfoto: Geloofsbelijdenis van Russische christenen

Auteur

  • Alfons Brüning

    Hoofdredacteur 'Platform Oosters Christendom’ en directeur IvOC. Alfons is historicus en religiewetenschapper met speciale interesse in de oosters-christelijke kerkgeschiedenis. Hij richt zich met name op de sociale leer van het oosterse christendom en mensenrechten.

    Bekijk Berichten

Deze website maakt gebruik van cookies om inzicht te krijgen in websiteverkeer en gebruikers van de website.