Orientalium Dignitas, of hoe Titus Brandsma de weg opende voor de studie van het oosters christendom in Nijmegen

Dat Titus Brandsma het oosters christendom omarmde, lag niet voor de hand in een periode waarin binnen het oosters en westers christendom vaak juist de verschillen werden benadrukt. Ook Brandsma zag dat er nog veel misverstanden te overwinnen waren en richtte de eerste leerstoel voor ‘Missiologie en oosterse theologie’ op in Nijmegen aan de Radboud Universiteit. Een van de redenen waarom zijn naam nog altijd met deze universiteit verbonden is.

Tegen het einde van de 19e eeuw was de relatie tussen de Rooms-katholieke kerk en de oosterse orthodoxe kerken in veel opzichten gespannen. Weliswaar keek men met nieuwsgierigheid naar elkaar, maar de oude stereotypen bleven werkzaam. De oosterse kerken waren formeel sinds het ‘schisma’ (de kerkscheuring) van het jaar 1054 van de Rooms-katholieke kerk gescheiden; het christendom was in dat jaar officieel uiteengevallen in twee takken die elkaar met wantrouwen bekeken. In Rome, waar de neoscholastiek (een aan de middeleeuwse Latijnse theologie, met name die van Thomas Aquinas, georiënteerde manier om theologie te bedrijven) nog lang dominant was in het theologische denken tot in de 19e eeuw, beschuldigde men de oosterse christenen van een  afwijkende geloofsbelijdenis, van mysticisme en intellectuele inferioriteit. In het orthodoxe Rusland werden in deze periode protestantse theologen intensief bestudeerd, niet in de laatste plaats om als bondgenoten te dienen in de polemiek met de katholieke kerk.

Een eigen oosterse identiteit

Langzaam maar zeker veranderde dit. De Grieks-katholieke, geünieerde kerken namen hier een aparte, en zeker ook gecompliceerde positie in. Zowel in het Midden-Oosten als in Oost-Europa bestaan, deels sinds de Middeleeuwen, een aantal kerken die hun eigen, oosterse ritus bewaren en tegelijkertijd de jurisdictie van de Romeinse paus erkennen. Voorbeelden zijn de Melkitische kerk van Antiochië (vooral in Libanon en Syrië) en de Grieks-katholieke kerken in Oekraïne en Roemenië. In de loop van de eeuwen was de Rooms-katholieke theologie in deze kerken van grote invloed, maar er bestond ook altijd een interne tegenbeweging om een eigen identiteit ‘tussen Oost en West’ te bewaren. Met name op de geünieerde kerken van het Oosten  was de encycliek Orientalium Dignitas, die paus Leo XIII in 1894 publiceerde, van toepassing. De encycliek was eigenlijk een mix van welwillendheid en strengheid. De paus benadrukte nog eens, zoals zijn voorgangers dit sinds eeuwen hadden gedaan, dat de oosterse kerken en christenen uiteindelijk onder het primaat van de paus in Rome terug moesten komen. Maar voor diegenen die dit al hadden gedaan – de Grieks-katholieken dus – vond hij woorden van waardering ten aanzien van hun spirituele en liturgische tradities, die zeker ook voor de kerk in haar geheel betekenis zouden kunnen hebben.

Deze encycliek markeerde het begin van een beweging met grotere belangstelling voor de tradities van het christelijk Oosten, die doorging tot na de Eerste Wereldoorlog. Daar kwam bij dat de Grieks-katholieke kerken in verschillende landen – na het uiteenvallen van het Ottomaanse Rijk, het keizerrijk van Oostenrijk-Hongarije, en het Tsarenrijk – zich in een positie van onderdrukte minderheid bevonden en steun zochten in Rome. Een belangrijk voorbeeld hiervan was de Grieks-katholieke kerk in de voormalige Habsburgse provincie van Galicië (het Oekraiense Halytsj),  met Lviv (Pools: Lwów) als centrum. Vanaf 1921 maakte de Grieks-katholieke metropoliet van Lviv, Andrij Szeptycki (1865-1944), een rondreis door Europa (en later ook Canada), waar hij op verschillende plaatsen om hulp vroeg voor zijn onderdrukte kerk, en zich hierbij beriep op de pauselijke encycliek. Szeptycki benadrukte daarbij de rol van zijn kerk in de functie als bruggenbouwer tussen Oost en West. Hij was zelf oorspronkelijk afkomstig uit een Poolse adellijke familie en zowel opgegroeid als opgeleid in het Rooms-katholicisme. Later ontdekte hij echter zijn Roetheense (Oekraïense) wortels en stapte over naar de Grieks-katholieke kerk. Het oosters erfgoed binnen deze kerk, in de liturgie en in de gebedstradities van de monnikenordes, kreeg zijn bijzondere aandacht. Hij richtte zelfs een nieuwe Grieks-katholieke orde op, die de regel van de byzantijnse monnik Theodor Studites uit de late oudheid volgde. In zijn theologische opvattingen speelde een ‘theologie van de zielen’ een belangrijke rol. Hij schreef over drie leraren, en drie verschillende scholen voor de gelovige christenen. Een is Christus, een tweede de kerk, en de derde de Heilige Geest. Alle drie tezamen vormen zij een organisch geheel.

Dat geeft ook meer ruimte aan de mystieke tradities van het christelijk oosten in gebed en liturgie, die Szeptycki uitermate belangrijk vond. Zijn rondreis door West-Europa maakte een grote indruk, en liet zelfs langdurige sporen achter. De bejegening met Szeyptycki leverde bijvoorbeeld een aanvullende impuls bij het werk van de benedictijnse monnik Lambert Beauduin (1873-1960) en zijn streven om een centrum voor de gezamenlijke viering van de oosterse en Latijnse liturgie te organiseren. Oorspronkelijk opgericht in Amay-sur-Meuse in België, kwam hieruit in 1939 de beroemde abdij van Chevetogne voort, waar tot op heden de liturgie in de twee vormen wordt gevierd en bestudeerd.

‘Geloof en wetenschap

In de zomer van 1921 bracht Szeptycki een bezoek aan verschillende bisdommen in Nederland, onder meer in Amsterdam. Zijn pleidooi voor hulp aan de kerk in Galicië leidde direct tot de oprichting van de ‘Roetheense missie’ onder leiding van de redemptoristenpater H. van Keulen. Leden zouden elke dag kort bidden en jaarlijks financieel bijdragen. Binnen enkele jaren telde de missie enkele tienduizend leden, en kon aanzienlijke bedragen verzamelen ter ondersteuning van de Grieks-katholieke broeders en zusters in het oosten van Polen. Vanaf ongeveer 1926 begon de theoloog en karmeliet Titus Brandsma (1881-1942) zijn rol te spelen bij dit initiatief. Pater Van Keulen was vooral een ijverige organisator, maar gaf relatief weinig aandacht aan theologie en oecumenische inhoud. Om deze lacune op te vullen, richtte Brandsma in het midden van de jaren twintig in Nijmegen een studieclub op, waar de leden zich meer doelgericht wijdden aan een diepere kennismaking met de liturgische en mystieke tradities van het christelijk Oosten. Hij was hierin niet de enige – ook in Den Haag wilde een vereniging met de naam ‘Geloof en Wetenschap’ sinds de winter 1925/26 ‘de oosterse kwestie’ nader onderzoeken. Om de verschillende initiatieven voor zowel steun van de Grieks-katholieke kerken, alsook voor de studie van de oosterse traditie niet te laten versnipperen, werden deze op een bijeenkomst in Antwerpen in 1926 tot het ‘Apostolaat der Hereniging’ samengevoegd. Naast pater van Keulen werd Titus Brandsma tot aan zijn dood een belangrijke drijvende kracht achter het ‘Apostolaat’. Zijn brieven en geschriften laten zien dat hij vaak aan de bijeenkomsten deelnam, maar zich ook inhoudelijk in de mystieke traditie van het Oosten wilde verdiepen. Brandsma volgde hierbij een algemene beweging binnen de rooms-katholieke kerk: de grote encycliek van paus Pius XI met de titel Rerum Orientalium, gepubliceerd in 1928, zette de lijn van ‘Orientalium Dignitatis’ van voor de oorlog voort, en maakte zelfs studies van de oosters-christelijke tradities verplicht voor katholieke leerinstellingen en seminaries.

Apostolaat der Hereniging. Het bestuur tijdens het gouden professie-feest van Van Keulen (midden) in 1941 (bron: Wikipedia).

Correcties op de oosterse mystiek

In deze tijd verscheen uit de pen van Brandsma een reeks artikelen en preken over de oosterse kerken in de katholieke pers, onder meer in het tijdschrift Katholieke Illustratie. Hij prees hierin het diepe geloof van de oosterse broeders en zusters, en de standvastigheid van hun geestelijke leiders – zoals Szeptycki. Maar toch bleken de bruggen niet overal even makkelijk te bouwen. Een toespraak van hem over ‘Oosterse en westerse mystiek’, gehouden naar aanleiding van een vergadering van het ’Apostolaat’ in 1927, liet naast een echte oecumenische openheid echter ook bepaalde, nog steeds bestaande vooroordelen zien. Oosterse mystiek stond volgens hem te zeer onder de invloed van Plato en vooral Plotinus. De scheiding tussen lichaam en ziel, en een onevenwichtige aandacht alleen voor het leven en de ontwikkeling van de ziel leek hem een probleem bij de oosterse traditie, en hij vond het terecht dat daar in het Westen met zijn benadrukking van de eenheid van lichaam en ziel terecht correcties waren aangebracht.

Brandsma’s visie op de oosterse mystiek was, zoals vanuit een hedendaags perspectief kan worden gezegd, nog beperkt door vooral de Grieks-katholieke perspectieven zoals van onder anderen metropoliet Szeptycki. Andere voor het oosters christendom heel belangrijke ontwikkelingen, waaronder de moderne adaptaties van het hesychasme (afgeleid van het Grieks woord hesycheia, inwendige rust), ontsnapten aan zijn aandacht. Juist in de hesychastische gebedstraditie van het christelijk oosten is er nauwelijks sprake van een scheiding tussen lichaam en ziel. Getuigenis hiervan gaf vooral de zo genaamde Philokalia, een beroemde verzameling  van teksten van de woestijnvaders, die in het 18e eeuw  door Griekse monniken op de berg Athos werd samengesteld, en later in Kerkslavische vertaling ook in Rusland verscheen, waar de Philokalia enorm invloedrijk werd. De hedendaagse orthodoxe theoloog Kallistos Ware (1934-2022) noemde de verzameling een ‘spirituele tijdbom’. In de rooms-katholieke kerk was hiervan echter weinig bekend en wie er wel iets van wist, keek er sceptisch tegenaan. Een Engelstalige katholieke encyclopedie uit het jaar 1911 noemde het hesychasme slechts ‘een obscure speculatie, met de meest wilde vormen van mystieke extravagantie als gevolg.’

De studie van het christelijk Oosten

Het was  duidelijk dat er nog veel misverstanden te overwinnen waren. ‘De mystici worden (in het Westen/AB) gezet tegen de theologen, de contemplatieven tegen de prelaten, de heiligen tegen de kerk. … De oosterse traditie heeft nooit een scherp onderscheid gemaakt tussen mystiek en theologie; tussen persoonlijke ervaring van de goddelijke mysteries en het dogma van de kerk.’ Zo is  te lezen in de inleiding van het bekende boek van de Russische theoloog Vladimir Losskij (1903-1958) De mystieke theologie van de kerk van het Oosten, dat voor het eerst verscheen in 1944 in Parijs.

Brandsma was zich ervan bewust, dat er nog veel werk te verrichten was. Hij, die in het jaar 1932/33 rector magnificus van den nieuwe Radboud Universiteit in Nijmegen werd, zette zich via het ‘Apostolaat’ en met steun van de Sint-Radboudstichting, in voor de oprichting van een leerstoel ‘Missiologie en oosterse theologie’. Op de nieuwe leerstoel werd in 1936 Alphons Mulders als eerste leerstoelhouder benoemd. Hij werkte er tot zijn pensionering in 1963. De leerstoel stond in een reeks van  andere activiteiten en initiatieven voor het bestuderen van het christelijk Oosten. Daarnaast ontstond rond het jaar 1950 in Nijmegen ook het Byzantijns Instituut van de Nederlandse paters Assumptionisten. Hun tijdschrift Het Christelijk Oosten, verscheen voor de eerste keer in 1948. Sinds 2001 gaat dit tijdschrift als Engelstalige publicatie door onder de titel Journal of Eastern Christian Studies en wordt uitgegeven door  het Instituut voor Oosters Christendom (IvOC). Aan de hand van de artikelen die in de loop der tijd in dit tijdschrift verschenen, is ook te volgen hoe de visie op het christelijk oosten veranderde. Blijkbaar was dit een ontwikkeling van superioriteitsdenken en een ‘oecumene van terugkeer,’ naar een bejegening van meer gelijkwaardigheid. Een ontwikkeling die nog systematisch onderzocht moet worden. Vanaf 1991 vertegenwoordigt het IvOC de wetenschap van het christelijk Oosten aan de Radboud Universiteit: In dat jaar ging het, in opvolging van het Byzantijns Instituut van de Assumptionisten, een samenwerkingsverband met de Faculteit Filosofie, Theologie en Religiewetenschappen aan de genoemde universiteit. Dat Nijmegen ook nu nog een centrum is voor kennis over het christelijk Oosten, gaat niet in de laatste plaats op Titus Brandsma terug.

Auteur

  • Alfons Brüning

    Hoofdredacteur 'Platform Oosters Christendom’ en directeur IvOC. Alfons is historicus en religiewetenschapper met speciale interesse in de oosters-christelijke kerkgeschiedenis. Hij richt zich met name op de sociale leer van het oosterse christendom en mensenrechten.

    Bekijk Berichten

Deze website maakt gebruik van cookies om inzicht te krijgen in websiteverkeer en gebruikers van de website.