Toen op 19 september jl. het Azerbeidzjaanse leger, Nagorno-Karabach (Artsach) binnenviel, was de wereld ontredderd. Een dag later volgde het staakt-het-vuren, lieten de bewoners huis en haard achter zich en vluchtten naar Armenië. Onderhuids woedde het conflict al langer, maar wie nu werkelijk aanspraak kan maken op dit omstreden gebied, daarover lopen de bronnen en de meningen uiteen. Christopher Sheklian, postdoctoraal onderzoeker aan de Radboud Universiteit van Armeense origine, laat zijn licht schijnen op dit gecompliceerde conflict.
Op 19 september 2023 vonden er massale, willekeurige beschietingen plaats die voorafgingen aan de invasie van de republiek Azerbeidzjan in van wat nog over was van de republiek Artsach. De volgende dag accepteerde de lokale Armeense leiding, door bemiddeling van Russische vredestroepen, een ‘staakt-het-vuren’, wat feitelijk neerkwam op een capitulatie. De democratisch bestuurde etnisch Armeense enclave in de zuidelijke Kaukasus, ook bekend als de republiek Nagorno-Karabach, was de facto onafhankelijk sinds de val van de Sovjet-Unie en een staakt-het-vuren in 1994, maar internationaal viel het onder Azerbeidzjan. Toen Azerbeidzjan middels een oorlog in 2020 een deel van deze regio had teruggewonnen, nam de anti-Armeense retoriek toe, inclusief genocidale verklaringen van Azerbeidzjaanse functionarissen en zelfs claims van Azebeidzjani op de republiek Armenië zelf. Negen maanden voor deze invasie had Azerbeidzjan de Laçin-corridor geblokkeerd, de enige verbinding tussen Artsach, Armenië en de rest van de wereld, met als gevolg voedselschaarste. Gezinnen hadden recht op slechts één brood per dag en zelfs invoer van medisch transport werd geweigerd. Het was een humanitaire ramp. Na het staakt het vuren, onder dreiging van aanhoudend geweld in een taal die verwees naar genocide, staken meer dan 100.000 ontheemde etnische Armeniërs, bijna de gehele Armeense bevolking van Artsach, noodgedwongen de Hakari-brug over naar Armenië. Artsach’s president Samuel Shahramanyan gaf het decreet om ‘alle staatsinstellingen van Artsach tegen 1 januari 2024 te ontbinden, zodat de RNK (de Republiek Nagorno-Karabach of Artsach) effectief ophoudt te bestaan.’ Deze wervelwind van gebeurtenissen culmineerde in etnische zuiveringen en luidde het einde in van een dertig jaar durende poging van etnische Armeniërs tot democratisch, autonoom politiek bestuur in de kleine, omstreden regio waar zij al millennia lang woonden.
Republiek van een maand
Aan de basis van vele post-Sovjetconflicten, die grotendeels zijn veroorzaakt door ontevredenheid over de grenzen van het Sovjettijdperk, ligt een territoriaal geschil tussen etnische groepen. Hierbij dient wel te worden aangetekend dat het hier niet gaat om een religieus conflict tussen Armeens-apostolisch-orthodoxe christenen en sjiitische islamitische Azerbeidzjanen, al speelt religie wel een rol in het conflict. In het begin van de twintigste eeuw, toen de Russische keizerlijke heerschappij afnam en nationalistische ideologieën overheersten, maakten zowel Azerbeidzjan als Armenië aanspraak op Artsach. In 1918 ontstond gedurende een korte periode van slechts een maand, de Transkaukasische Democratische Federatieve Republiek, die de hele zuidelijke Kaukasus en de gebieden Armenië, Azerbeidzjan en Georgië samenvoegde tot één staat. Etnische spanningen en geweld leidden tot de ontbinding van deze staat, wat onder andere leidde tot een afsplitsing van Armenië en Azerbeidzjan die onmiddellijk botsten over het grondgebied van Artsach. Hetzelfde gebeurde met andere administratieve eenheden binnen het Russische rijk zoals Nachitsjevan (vandaag een niet-aaneengesloten deel van Azerbeidzjan grenzend aan Turkije en Armenië) en Zangezur (deel van de zuidelijke Armeense regio Sjoenik).
Zowel de Azerbeidzjaanse Democratische Republiek als de Eerste Republiek Armenië werden in 1920 opgenomen in de Sovjet-Unie en werden respectievelijk de Azerbeidzjaanse Socialistische Sovjetrepubliek en de Armeense Socialistische Sovjetrepubliek. In 1923, tijdens het proces van de nationale afbakening van de Sovjet-Unie, bleef het agrarische bergachtige gebied van Artsach verbonden met Bakoe, de meest geïndustrialiseerde stad in de zuidelijke Kaukasus van het Sovjetrijk. Economische ontwikkeling en internationalisme prevaleerden boven nationalistische sentimenten. Zo werd de ‘Autonome Oblast Nagorno-Karabach’ (NKAO), een semi-autonome vorm van Sovjetbestuur, gecreëerd en die viel binnen het grondgebied van Sovjet-Azerbeidzjan. Sovjetstatistieken uit 1923 suggereren dat de NKAO voor ongeveer 90% Armeens was. Gedurende de hele Sovjetperiode was de feitelijke autonomie van de oblast (regio) twijfelachtig. Azerbeidzjan voerde een beleid waarbij etnische Azerbeidzjanen zich vestigden in de NKAO; Armeniërs vonden dat Azerbeidzjan hen economische investeringen ontzegde en hen ontmoedigde om culturele banden aan te gaan met de Sovjetrepubliek Armenië. Aan het einde van het Sovjettijdperk was de Armeense bevolking van de NKAO met ongeveer een derde afgenomen, weliswaar verminderd maar nog steeds een meerderheid.
De ‘Karabach-beweging’
In het late Sovjettijdperk onder Gorbatsjov, bekend als Glasnost en Perestrojka, ontstond in 1987 en 1988 de ‘Karabach-beweging’: etnisch Armeense leiders in de NKAO, die Gorbatsjovs belofte van democratische participatie serieus namen, riepen de Sovjetautoriteiten op om de regio over te dragen aan Sovjet Armenië. Dit alles vond nog steeds plaats binnen de context van de Sovjet-Unie. De Sovjets weigerden. Er volgden pogroms tegen Armeniërs in Sumgait, een industriestad in Azerbeidzjan waar Armeniërs woonden en in Bakoe, de hoofdstad die in 1989 voor ongeveer tien procent Armeens was. Na de val van Sovjet-Unie hielden de Armeniërs van Karabach, die zich gediscrimineerd voelden en wisten dat ze onveilig zouden zijn in een onafhankelijk Azerbeidzjan, een referendum en riepen de onafhankelijke Republiek Nagorno-Karabach uit. Dit leidde tot het uitbreken van de oorlog, die duurde van 1991-1994.
Ontheemding, oorlog en bloedbaden
De eerste Nagorno-Karabach-oorlog was een gewelddadig conflict. Meer dan een kwart miljoen etnische Armeniërs die in Azerbeidzjan buiten het grondgebied van Nagorno-Karabach woonden, zoals de aanzienlijke bevolking in Bakoe, werden naar Armenië verdreven of trokken de grenzen over en verspreidden zich over de wereld. Ruim een half miljoen Azerbeidzjaanse vluchtelingen werd verdreven uit Nagorno-Karabach en de omliggende gebieden. Ze werden erkend als vluchtelingen en herplaatst in andere delen van Azerbeidzjan. Hun gedwongen verblijf in kampen bevorderde de anti-Armeense sentimenten. Beide partijen beschuldigden elkaar van oorlogsmisdaden en bloedbaden. Een ervan is bekend komen te staan als het ‘Bloedbad van Chodzjali’ (1992), op Azerbeidzjanen door Armeense troepen. Hoewel de Armeense kant deze gebeurtenissen heeft gebagatelliseerd en ze uitsluitend in de context van strategische oorlogsdoelen heeft geplaatst, maakte de wreedheid van het conflict het vrijwel onmogelijk om nog tot een oplossing te komen. Ontheemding, oorlog en bloedbaden, evenals een gestage stroom van propaganda, vooral virulente anti-Armeense propaganda door het Aliyev-regime in Azerbeidzjan, maakte een oplossing voor het conflict, dat eindigde met een Armeense overwinning en een staakt-het-vuren in 1994, onbereikbaar.
Bijna dertig jaar stond het gebied onder controle van de onafhankelijke, democratische republiek Nagorno-Karabach (die later officieel zijn naam veranderde in de republiek Artsach, de oude Armeense naam voor de regio). Het omvatte gebieden buiten de NKAO die in handen waren van Armeense troepen en die moesten dienen als onderdeel van onderhandelingen voor een volledige oplossing van het conflict, maar binnenlands vaak vanuit een maximalistisch perspectief werden benaderd: men stond erop dat ‘nog geen millimeter land’ zou worden teruggegeven. Erkenning bleef uit, ook van de kant van Armenië die de regio weliswaar steunde en waarmee het verbonden was door de levensader van de Laçin-corridor. Bijna dertig jaar lang probeerde de zogenaamde Minsk-groep van de OVSE, onder leiding van Frankrijk, Rusland en de Verenigde Staten, het conflict op te lossen, maar het was vergeefs. Juist in die periode heeft de uitstroom van mensen naar Armenië en een gestage instroom van olie- en aardgasinkomsten in Azerbeidzjan, waarvan het grootste deel in het leger is geïnvesteerd, de feiten drastisch veranderd. In 2016 waren er voor het eerst in twintig jaar geweldsuitbarstingen, wat achteraf gezien een poging was van Azerbeidzjan om de grenzen met de niet-erkende republiek te testen. In 2020 resulteerde een grootschalige aanval door Azerbeidzjan in de ‘Tweede Karabach-oorlog’, ook wel de ‘44-daagse oorlog’ genoemd, in een beslissende overwinning voor de invaller. Azerbeidzjan heroverde een groot deel van het grondgebied, waaronder het historische culturele centrum en de strategische hoogten van de stad Sjoesji. Bij een staakt-het-vuren van 10 november 2020 trad Rusland als bemiddelaar op en werd voorzien in Russische vredestroepen in de resterende delen van Artsach.
Wanneer je de negen maanden durende blokkade die voorafging aan de invasie afgelopen september optelt bij de voorgeschiedenis van het conflict, bij de recente behandeling van Armeniërs, bij de door blokkades veroorzaakte humanitaire crisis en bij de virulente anti-Armeense propaganda in Azerbeidzjan (het ‘Park van de Militaire Trofeeën’ in Bakoe werd na de oorlog van 2020 gewijd met helmen van gedode Armeense soldaten), is het overduidelijk dat voor etnische Armeniërs het leven onder het bewind van het Aliyev-regime niet mogelijk is. Ilham Aliyev, die in 2003 zijn vader opvolgde als president en de duur van de termijnen voor president heeft verlengd, leidt een van de meest repressieve regimes ter wereld: mensenrechtenorganisatie Freedom House classificeert het als ‘Niet vrij’ en Reporters Without Borders rangschikt het op nummer 167 van de 180 landen in zijn Pers Vrijheid Index. Onder dergelijke omstandigheden was de Armeense uittocht uit Artsach nauwelijks een kwestie van keuze. Dit leidde tot de huidige situatie: de etnische zuivering van de Armeense bevolking. De regio behoort opnieuw bij Azerbeidzjan en Armenië telt nu meer dan 100.000 vluchtelingen op een bevolking van een kleine drie miljoen.
Uiteenlopende perspectieven
De toekomst van zowel deze vluchtelingen als het grondgebied van Artsach blijft onzeker. In Armenië heeft de regering 40.000 Armeense dram (AMD), ongeveer $ 100, per maand beloofd aan alle ontheemde Artsach-Armeniërs in het land. Landen over de hele wereld hebben humanitaire hulp toegewezen aan de vluchtelingen. Human Rights Watch stelde dat het ‘recht op terugkeer’ voor Artsach-Armeniërs moet worden gegarandeerd, maar gezien de hierboven geschetste situatie is dit op korte termijn nauwelijks realistisch. Politiek gezien is er sprake van enige herbezinning op de internationale betrekkingen met de republiek Azerbeidzjan. Het Europees Parlement dat na de de Russische invasie van Oekraïne nieuwe energieovereenkomsten met Azerbeidzjan heeft getekend, verklaarde het begin oktober in een resolutie dat de gebeurtenissen neerkwamen op etnische zuivering en riep op tot de opschorting van toekomstige energieovereenkomsten en eiste het sancties voor Azerbeidzjan.
Het moge duidelijk zijn dat het in de kern om een etnisch conflict gaat dat zijn basis heeft in nationalistische geschillen in het begin van de twintigste eeuw én dat een gevolg is van het nationalistische grensbeleid in het Sovjettijdperk. Zoals het vaak gaat met nationalistische conflicten, wordt de geschiedenis ingezet om exclusieve territoriale rechten op te eisen. Al millennia wonen er verschillende volken in Artsach, waaronder Koerden en de Udi die een Lezgische (Kaukasische) taal spreken. Eerder, al aan het einde van de klassieke oudheid, bestond het koninkrijk van de ‘Kaukasische Albanezen’, waar ook een groot deel van de inwoners Lezgisch sprak. Armeniërs wonen evenens al duizenden jaren in dat gebied. Een aanwezigheid die volgens tal van geleerden teruggaat tot de vermelding van de Griekse geograaf Strabo’ van Orchistenê, van Artsach als de provincie van het koninkrijk Armenië die ‘de meeste cavalerie levert’. Het Azerbeidzjaans is van origine een Turkse taal die zeer dicht bij het moderne Turks ligt. En deze taal verbindt het Azerbeidzjaanse volk met de migraties van Turkse volkeren naar de Kaukasus en Anatolië rond het jaar 1000 na Chr. Al deze geschiedenissen worden omgezet naar narratieven die het lange verblijf in de regio zouden moeten aantonen om de territoriale claims kracht bij zetten.
Via deze verhalen wordt ook religie het conflict binnen gevoerd. Maar, hoewel Armeniërs overwegend apostolisch zijn (oosters-orthodoxe christenen) en Azerbeidzjanen meestal sjiitische moslims, is hier geen sprake van een religieus conflict en moet het niet als zodanig worden gekarakteriseerd. Niettemin zetten beide partijen religie in en dat geldt evenzeer voor lobby- en belangenbehartigingsgroepen wereldwijd. Zo hoopt men door een beroep te doen op christelijke (of islamitische) gevoeligheden, steun te krijgen. Juist het onderbelichten van de geschiedenis van het oude christelijke koninkrijk Kaukasisch Albanië en diens relatie met Armenië en de Armeense Apostolische Kerk, is voor Azerbeidzjan een manier om zijn nationalistische claims kracht bij te zetten. Naast deze gesimplificeerde pogingen om steun te krijgen door de christelijke (of moslim ) gevoeligheden aan te spreken, heeft Azerbeidzjan een ander wapenfeit ingezet. En dit is juist het onderbelichten van de geschiedenis van het oude christelijke koninkrijk van Kaukasisch Albanië en de relatie met Armenië en de Armeens-Apostolische Kerk.
Christelijk erfgoed
Nu Artsach is ontdaan van zijn Armeense bevolking, is er bezorgdheid over het christelijke erfgoed van de regio, inclusief kerken en kloosters die wortels hebben in de vierde eeuw. Volgens het traditionele verhaal predikten zowel St. Bartholomeus als St. Thaddeus in dit gebied en werden ze gemarteld in Armenië. In de vierde eeuw, toen het koninkrijk Armenië een bufferstaat was tussen Rome en Perzië, pasten het Romeinse polytheïsme zich aan de lokale goden aan, en verschillende vormen van het zoroastrisme streden met een opkomend, ondergronds christendom. St. Gregorius de Verlichter zou de Armeense koning Drtad hebben bekeerd, die het christendom in het begin van de vierde eeuw tot staatsgodsdienst maakte. Drtad werd de eerste hiërarch, de katholicos, van wat nu de autocefale Armeens-apostolisch-orthodoxe kerk is. Kort daarna begonnen Armeense zendelingen te prediken en te evangeliseren in de omliggende gebieden. Artsach was een van de eerste regio’s waar deze vroege Armeense missionarissen naartoe gingen. Het klooster van Amaras is de traditionele begraafplaats van St. Grigoris, de vroege katholicos en kleinzoon van St. Gregorius de Verlichter. Vermoedelijk was het in ditzelfde klooster dat de maker van het Armeense alfabet, de monnik Mesrop Mashtots, voor het eerst het nieuwe schrift onderwees.
Kaukasisch Albanië
Deze vroege Armeense christenen trokken de regio Artsach binnen onder andere om het Uti-volk te evangeliseren, een inheems Kaukasisch volk dat nauwelijks aandacht kreeg in de geschiedenis. Ze stonden bekend als de Aghvank en al in de tiende eeuw bevestigden middeleeuwse Armeense bronnen zoals Kaghankatvatsi’s Geschiedenis van het Land van Aghvank, het bestaan vaneen Lezgische (Kaukasische) taal. Ze werden gekerstend en opgenomen in een staat die bekend staat als Kaukasisch Albanië, met een aparte Kaukasische Albanese kerk waarvan de kerkelijke relatie met de Armeense kerk niet altijd vriendschappelijk was. Toen Turkse volkeren in Artsach kwamen, bestond noch de Kaukasische Albanese staat, noch de afzonderlijke kerk meer. Toch verbindt de officiële Azerbeidzjaanse geschiedschrijving de hedendaagse bevolking met de Kaukasische Albanezen en claimt dat ze er van oudsher al zaten. Hoewel niet-Azerbeidzjaanse historici deze claim niet ondersteunen, wordt die wel als historisch wapenfeit ingezet met de valse claim dat Armeens (christelijk) cultureel erfgoed verbonden zou zijn met de Azerbeidzjaanse geschiedenis.
Nu de etnische zuivering van de Armeense bevolking van Artsach een feit is, is zelfs de toekomst van het oude Armeense christelijke culturele erfgoed in deze regio precair. In sommige gevallen zijn materiële sporen van het Armeense verleden, waaronder christelijke monumenten, compleet vernietigd. In de enclave Nachitsjevan, soeverein Azerbeidzjaans grondgebied met een Armeens verleden, werd sinds de jaren 1990 een historische begraafplaats met duizenden Armeense christelijke khachkar ‘kruisstenen’ volledig verwoest. De Armeense kerk van St. Ghazanchelots in Sjoesji is al sinds 2020 omgebouwd tot moskee. Caucasus Heritage Watch sloeg alarm over het Armeense christelijke erfgoed dat in 2020 onder Azerbeidzjaanse controle viel. Met de oude kloosters en kerken van onder andere Amaras, Dadivank en Gandzasar, nu onder Azerbeidzjaanse controle, is hun toekomst onzeker. Het is mogelijk dat ze worden ontdaan van Armeense inscripties en worden opgenomen in het valse Azerbeidzjaanse ‘Kaukasische Albanese’ historische narratief. Dit zou hen volledige vernietiging besparen. Net als de 100.000 Armeense Artsach-vluchtelingen die nu in Armenië wonen, is dit natuurlijk te verkiezen boven dood en vernietiging. Maar de tragische realiteit is dat vandaag, voor het eerst in millennia, behalve deze paar precaire monumenten, de regio Artsach volledig verstoken is van zijn Armeense aanwezigheid.
Auteur
-
Assistent-professor aan de Mississippi State University. Als postdoctoraal onderzoeker was Sheklian eerder verbonden aan het project 'Rewriting Global Orthodoxy' aan de Radboud Universiteit
Bekijk Berichten