Platform redacteur Petre Maican is als theoloog gespecialiseerd in vragen rondom mensen met een cognitieve beperking. In dit artikel beschrijft hij wat volgens de visie van de orthodoxe theologie een persoon precies is, en gaat hij in op de gevolgen van deze visie(s) voor mensen met een beperking. Hieronder komt hij met een indeling van vier opvatting over het begrip ‘persoon’, waarmee hij de discussie onder theologen een nieuwe input hoopt te geven.
Een van de meest noemenswaardige prestaties van de moderne orthodoxe theologie is de ontwikkeling van het begrip ‘persoon’. Dit begrip gaat terug tot de vierde eeuw toen de Cappadocische kerkvaders – Basilius van Caesarea, Gregorius van Nazianze, Gregorius van Nyssa – in de debatten over de drie-eenheid onderscheid moesten maken tussen tweebegrippen: natuur (ousia) en persoon (hypostase). Het doel van deze discussie was om de consubstantiatie (de combinatie van goddelijke en menselijke natuur/ red.) als kenmerk van de Godszoon Christus binnen de context van de drie-eenheid van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest te verdedigen. Hun formuleringen hebben een waarde tot op de dag van vandaag, al zijn de accenten in de loop van de tijd veranderd. Onder invloed van verschillende filosofische stromingen is in de afgelopen twee eeuwen de betekenis van dit begrip veranderd. Waar voorheen de nadruk lag op het concept van de Heilige Drie-eenheid, ligt in het huidige debat de nadruk op de mens in het algemeen (als persoon, een meer antropologische opvatting). Als gevolg van deze ontwikkeling vragen steeds meer theologen zich af wat het betekent om een persoon te zijn. In het algemeen beantwoorden zij deze vraag door een onderscheid te maken tussen de notie van de ‘persoon’ en de notie van het ‘individu’. Het ‘individu’ is simpelweg een ander lid van de menselijke soort dat gevangen zit in de eentonige strijd om te overleven en in zijn egoïsme. Daarentegen is de ‘persoon’ uniek, onherhaalbaar en spiritueel.
Grenzen en mogelijkheden
Het wezen van een persoon kan zowel verwijzen naar de extatische staat van een creatief genie als naar de ascetische vervulling van onze gelijkenis met God. En het kan zelfs verwijzen naar de goddelijke eigenschap die God ons meegeeft door het doopsel en de eucharistie.
Geen van deze opvattingen is gemakkelijk toepasbaar op personen met cognitieve beperkingen. Met cognitieve beperkingen verwijs ik naar wat de theoloog Andres Sloane in de Cognitive Disabilities in the Hebrew Bible noemt: ’…de zogenaamde globale ontwikkelingsachterstanden, die doorgaans worden geassocieerd met een verminderd aanpassingsvermogen, problemen met geheugen, taalgebruik, het presenteren en volgen van argumenten, en het vormen en uitvoeren van plannen.’ In dit artikel wil ik de grenzen en mogelijkheden van de belangrijkste opvattingen over ‘persoon’ in de orthodoxe theologie nader onderzoeken door de lens van cognitieve handicaps.
Ascetische persoon
Ik onderscheid vier hoofdbetekenissen van het begrip persoonlijkheid: 1) de ascetische, 2) de apofatische (men kan God niet volledig kennen/red.), 3) de kerkelijke, en 4) de hypostatische of het klassieke model. De meest bekende daarvan is de ascetische conceptie, die veelvuldig wordt geassocieerd met de Russiche orthodoxe theoloog, Vladimir Losskij. In zijn Mystical Theology of the Eastern Church betoogt Losskij dat de mens wordt geleid door vleselijke hartstochten, egoïsme en het verlangen om erkend te worden als ‘uniek individu’. In deze opvatting is ‘persoon’ het hogere spirituele stadium van het menselijk bestaan. Het vereist de controle over het lichaam, zelfopofferende liefde en nederigheid of in één woord: ascetische oefening.
Het is nogal wrang om deze opvatting over ‘persoon’ toe te passen op iemand met een verminderd niveau van rationele keuzevrijheid en introspectie. Immers, personen met cognitieve beperkingen kunnen moeite hebben om hun lichaam onder controle te houden, of geen notitie hebben van abstracte begrippen als ‘nederigheid’ of ‘zelfopoffering’. Dit betekent niet dat ze niet zorgzaam en zelfopofferend kunnen handelen. Met andere woorden, hun status als ‘persoon’ kan simpelweg niet worden bepaald op basis van een ascetische beoefening.
Mysterie van het ‘zijn’
De tweede benadering van persoon wordt ook geassocieerd met Losskij. Volgens de apofatische theologie is God niet kenbaar. Op dezelfde wijze is de persoon misschien niet kenbaar? Deze benadering heeft te maken met de betekenis van het imago dei. Het uitgangspunt daarbij is dat we geen duidelijke definitie kunnen geven van wat een mens is, omdat we niet kunnen zeggen waaruit het beeld van God in hem bestaat. Het zou kunnen zijn dat de mens boven elke definitie staat (apofatisch), net als God zelf. Dus wat de mens tot persoon maakt, is juist zijn apofatische karakter. Binnen dit kader somt Losskij verschillende interpretaties op die door de kerkvaders zijn beschreven: 1) rationaliteit 2) vrijheid en 3) heerschappij over de natuur. Losskij acht het gebrek aan consensus rondom deze termen niet verontrustend, maar ziet het eerder als bewijs voor het apofatische karakter van God. Net zoals God kunnen de mensen die Hem vertegenwoordigen ook niet vastgepind worden in rationele concepten. Dit mysterie van het ‘zijn’ is wat de persoon vormt.
De potentie van het apofatische perspectief voor de theologie over mensen met een cognitieve beperking is al eerder besproken door de Britse religiewetenschapper Linda Woodhead. Voor veel mensen met een beperking is het vooral lastig om door een medische lens te worden bekeken: te worden behandeld als een diagnose en niet als mens. In plaats van met Jan of Anja geassocieerd te worden, worden ze eerder als ‘de man met het syndroom van Down’ of ‘de schizofrene vrouw’ aangeduid. Als persoon duidt op het mysterie om in Gods gelijkenis geschapen te zijn en dus meer is dan alleen een reeks positieve kenmerken, dan voldoet iedereen aan deze definitie en kan niemand alleen tot een diagnose worden gereduceerd. De keerzijde in praktische zin, zoals bij een prenatale diagnostiek of abortus, is dat een positieve weergave van ‘persoon’ juist heel nuttig kan zijn.
Binnen de juridische context bijvoorbeeld is het van belang. Als je bijvoorbeeld stelt dat kinderen met een beperking, personen zijn en beschermd dienen te worden, zal de wetgever vragen hoe je het begrip persoon definieert. Je kunt niet eenvoudigweg zeggen dat dit iets mysterieus is.
Persoon als geschenk van God
De derde opvatting van persoon is toe te schrijven aan de Grieks-orthodoxe metropoliet Ioannes Zizioulas. Hij definieert de persoon als een wezen dat vrij is van alle noodzaak, inclusief die van zijn eigen aard. In die zin is alleen God een persoon, omdat alleen God door niets anders wordt bepaald (ook niet door Zijn eigen natuur). Mensen zijn geen personen, maar (slechts) individuen die bestaan volgens hun fysieke en biologische kenmerken en die onderworpen zijn aan dood en herhaling. Om boven hun toestand uit te stijgen en personen te worden, moeten individuen in relatie treden met de Heilige Drie-eenheid. De basis van de relatie tussen God en mensen werd gelegd bij de menswording en wordt voortgezet door de kerk middels de doop en eucharistie.
Zizioulas’ relationele definitie van persoon is door enkele theologen die zich richten op mensen met een beperking, als nuttig ervaren. De ethicus Hans Reinders gebruikt het als tegenargument tegen degenen die menen dat mensen pas een mens worden, als hun handelen overeenkomt met de maatschappelijke verwachtingen. Geïnspireerd door Zizioulas’ visie stelt Reinders dat ‘persoon’ een geschenk is van God en niets te maken heeft met iemands capaciteiten of mogelijkheden. Wat Reinders niet vermeldt is, dat wanneer Zizioulas’ logica tot in details wordt nageleefd, personen met een cognitieve beperking die geboren zijn in niet-christelijke gezinnen en die niet gedoopt zijn, alsnog individuen zouden blijven. Persoon begint alleen bij de deur van de kerk. Dit gaat overigens niet alleen op voor mensen met een beperking, maar voor iedereen die in een niet-christelijk gezin is geboren.
Het klassieke model
De laatste invalshoek om ‘persoon’ te benaderen, de hypostatische, zou het klassieke model genoemd kunnen worden, waarin geen verschil bestaat tussen de concepten van het ‘individu’ en de ‘persoon’. In een polemiek heeft de orthodoxe theoloog Jan Claude Larchet zich uitgesproken tegen Zizioulas. Eenzelfde, ietwat ironische, reactie kan ook worden gevonden in de theologie van de Roemeens-orthodoxe priester Dumitru Stăniloae. Volgens deze klassieke opvatting is een persoon simpelweg een ander lid van een soort. Paulus is een persoon, niet omdat hij gedoopt is of vanwege zijn ascese, maar omdat hij is voortgekomen uit menselijke ouders. Deze klassieke opvatting is nuttig in bio-ethische debatten, omdat het een duidelijke lijn trekt. Alle mensen zijn personen en moeten als zodanig behandeld worden, zelfs wanneer we het hebben over een embryo of iemand in een diepe coma. De keerzijde is dat deze definitie van persoon in de meeste gevallen gepaard gaat met verwijzingen naar rationaliteit, zelfbewustzijn of zelfs vrijheid. Bepaalde passages uit Stăniloae’s orthodoxe, dogmatische theologie kunnen op deze manier geïnterpreteerd worden. Daarnaast zou gesteld kunnen worden dat eenieder met verminderde cognitieve capaciteiten ook in mindere mate een persoon is.
Gesprekspartner van God
Ik zou willen pleiten voor een oplossing waarbij Stăniloae’s beschrijving van de kosmische dialoog tussen God en de wereld als uitgangspunt wordt genomen. Persoon verwijst dan naar de menselijke oorsprong die getuigt van Gods dialogische betrokkenheid bij de mensheid, niet door een bepaalde actie, maar door het mysterie van haar wezen. Volgens Stăniloae is de gehele mensheid geschapen om Gods gesprekspartner te zijn. Deze dialoog is bedoeld om meer morele verantwoordelijkheid te nemen en de transfiguratie van de schepping op te vatten als een plaats voor communio en liefde. Degenen die weigeren gehoor te geven aan Gods oproep, verliezen hun status niet, noch is deze status afhankelijk van hun vermogen om op een bepaalde manier te handelen. Pasgeboren baby’s worden nog altijd beschouwd als Gods gesprekspartners.
Natuurlijk kan men stellen dat een gesprekspartner die haar rol niet vervult een mindere gesprekspartner is en dientengevolge een mindere persoon. Hierop zou ik willen antwoorden dat, aangezien Gods dialoog plaatsvindt met de gehele christelijke gemeenschap, de status van gesprekspartner niet verwijst naar iemands vermogen om te handelen, maar juist naar de getuigenis van Gods oproep tot dialoog, waarbij vooral personen met een beperking vanuit het apofatische mysterie dit vaker aan ons kunnen laten zien dan anderen.
In de kinderschoenen
Ondanks zijn rijke persoonstheologie heeft de moderne orthodoxe theologie personen met cognitieve beperkingen lange tijd genegeerd. De vier concepties van persoon die ik tot nu toe heb geïdentificeerd, hebben hun eigen sterke en minder sterke punten. Daarom heb ik een nieuwe definitie opgesteld voor de notie van ‘persoon’, waarbij ik vooral de sterkere punten van de vier visies, met name die van de hypostatische en de apofatische opvattingen over persoon gebruik. Deze dienen gecombineerd te worden en gesitueerd te worden in het kader van de wereld die een dialoog aangaat met God. Deze suggestie staat natuurlijk nog in de kinderschoenen en zou verder ontwikkeld kunnen worden. Hopelijk zal het er aantrekkelijk genoeg uitzien voor andere theologen om er op een constructieve wijze mee om te gaan.
Openingsfoto: Dag voor mensen met een beperking. Cricket in Peshawar, Pakistan. ©Wikimedia-Commons: Teseum.
Auteur
-
Redactielid 'Platform Oosters Christendom'. Orthodox- theoloog en als post-doctoraal onderzoeker verbonden aan het IvOC.
Bekijk Berichten